Oud-collega Harrie van Rooijen is namens Het College op pad aan het gaan om verhalen te verzamelen over het oude College. In gesprek met mensen komen mooie herinneringen naar boven die we graag met jullie willen delen in de nieuwe rubriek 'Uit de oude doos'. In deze eerste editie een gesprek met Jan Lemmen. Jan ging in 1954 naar het Bisschoppelijk College. In 1960 deed hij daar eindexamen HBS. Met hem kijken we terug op die Collegejaren.
Het oude College
Als je in Weert spreekt over Het College van vroeger, dan denk je terug aan de oudbouw op de Nelissenhofweg. Gebouw 1, het witte gebouw dat ruimschoots uitkeek op het grasveld en de gymzalen. En de grote, met lokalen bomvolle gebouwen 2 en 3, onderling gescheiden door de aula. In de tijd dat de leerlingen nog mochten roken in de school, waren er leerlingen die van lokaal 237 tot 338, een shagje konden draaien en oproken tijdens de leswisselingen.
Zo anders dan het nieuwe gebouw dat de school ruim 10 jaar geleden, op 1 januari 2011, betrok.
Terugkijkend in de lange geschiedenis van Het College was de tijd aan de Nelissenhofweg toch maar een korte periode. Daarvoor had de school vanaf haar oprichting in 1648 op verschillende locaties in de stad haar gebouwen.
De school in de stad was een begrip in Weert en omgeving en stond daarbuiten, met het internaat, bekend als een degelijk onderwijsinstituut met een duidelijke katholieke signatuur, met name ook bestemd voor leerlingen die later vorm en inhoud zouden (blijven) geven aan de positie van het katholieke volksdeel in Nederland.
In samenhang met de grote veranderingen buiten en in de katholieke kerk vanaf de jaren ’60 veranderde ook het Bisschoppelijk College. Het bleef wel een toonaangevende onderwijsinstelling.
Onderstaand interview met Jan Lemmen gaat over de laatste periode in de stad, vlak voor de opening van de gebouwen op de Nelissenhofweg.
Kleezje menneke
Het Bisschoppelijk College, met een gymnasium, een HBS, maar ook met een Handelsschool, richtte zich vooral op het gedeelte van de bevolking dat hun kinderen naar zulke opleidingen konden sturen. Voor de minder bedeelden – voor zover er voor hen al sprake kon zijn van een middelbare schooltijd zoals wij die nu kennen – was de huishoudschool, de ambachtsschool en ook wel de (M)ULO een mogelijkheid.
Daarmee is niet gezegd dat het altijd zo liep. De ouders hadden ook een stem in het kapittel, daarbij geadviseerd door de meester van de zesde klas en het schoolhoofd. Vrijwel altijd namen die dat advies over. Zo niet de ouders van Jan die erop stonden dat hun kinderen in ieder geval een kans zouden krijgen om een HBS- of een gymnasiumopleiding te volgen.
“……….Enfin, meester Baets ging overstag, maar stelde daarbij wel de eis dat ik en klasgenoot Theo Houben, die ook naar het College wilde, bijgespijkerd zouden worden in taal en rekenen. Dit was mijn eerste kennismaking met mijn minst favoriete bezigheid, huiswerk maken.
Betekende die instemming van Baets nu ook dat ik automatisch geplaatst was? Nee, daarvoor moest ik wel nog eerst toelatingsexamen doen. Dat deed ik en ik werd geplaatst in de voorbereidende klas. Dit was een schakelklas voor kinderen die afkomstig waren van scholen die qua niveau tekortschoten en dat waren vooral de scholen uit de (kerk)dorpen.
En zo werd ik begin september 1954 ‘un Kleezje menneke’, een leerling van een in Weert alom gerespecteerd instituut……”
De voorbereidende klas
Jan kwam van Laar, een kerkdorp. Eigenlijk werd geen enkele leerling uit een kerkdorp meteen op de HBS of het gymnasium toegelaten. Ze werden in een zogenaamde voorbereidende klas geplaatst. Ze begonnen wel samen met de andere leerlingen aan het schooljaar. Zo’n eerste schooldag was geheel in stijl: helemaal gericht op de statuur en de identiteit van het instituut.
“…….En toen was het begin september 1954. Ik maakte mijn entree op het Bisschoppelijk College, onwennig, min of meer geïntimideerd en ik vond het allemaal erg deftig. Het was een door en door katholieke school en daarom werd het schooljaar geopend met een plechtige Hoogmis in de Sint Martinuskerk. Na afloop van de mis, ging het hele gezelschap in optocht naar het College, de priesterleraren in toog en de lekenleraren in jacquet. In de aula hield de directeur, meneer Moors, zijn openingstoespraak en werd door een strijkje onder leiding van muziekleraar Wolf Lange stemmig gemusiceerd. En daarna op naar het klaslokaal van de voorbereidende klas….”
De introductie voor de leerlingen was summier: alleen wat nodig was om met de lessen te beginnen.
“……..We kregen instructies over het ophalen en kaften van de boeken en over het lesprogramma. Alle vakken werden door meneer Rijkers gegeven, met uitzondering van gymnastiek dat door meneer Cillekens (de Swing) werd gegeven en godsdienst waarvoor we een priesterleraar hadden, Lipperts (Friedje)……. “
Één docent voor alle vakken, op godsdienst en gymnastiek na. Eigenlijk zoals op de lagere school. Formeel gingen de leerlingen (nog een keer) naar de zesde klas.
“………….Het vakkenpakket was niet echt spannend en bevatte voor mij twee nieuwe vakken: Frans en Construeren. Dat laatste vak hield het met behulp van een passer en driehoek maken constructies in, kennelijk een voorbereiding op het vak meetkunde. Frans was voor mij een drama. Anderen hadden er al een jaartje Frans opzitten op de zesde klas van de lagere school (1) maar voor mijn Laorschool was dat kennelijk een brug te ver. Hoe dan ook, ik bakte er niets van……..”
De voorbereidende klas duurde één schooljaar.
“………..Wat was je lot nadat je de Voorbereiding had doorlopen? Dat werd bepaald door wéér een toelatingsexamen, samen met leerlingen van lagere scholen die in principe niet eerst de Voorbereiding hoefden te doen. Het resultaat kon zijn een dwingend advies voor gymnasium, hbs of handel. Haalde je het toelatingsexamen niet, dan was het adieu College. Voor mij was het advies hbs…….”
En dan op het College
Het Bisschoppelijk College was een hoog aangeschreven instituut met een grote ambitie.
“…………..Met het, aan het College verbonden, internaat werd in die jaren een positie op de onderwijsmarkt nagestreefd die vergelijkbaar was met gerenommeerde instellingen als Katwijk den Breul, het Aloysius College in Den Haag en het Canisius College in Nijmegen. waar telgen uit vooraan-staande katholieke families hun middelbare schooltijd doorbrachten. Om mee te kunnen in de concurrentiestrijd met andere gerenommeerde instituten was een voorzieningenpakket ontwikkeld dat ondermeer bestond uit een zwembad, een openluchttheater, een manege en sportvelden……”
Die groep leerlingen verbleef in een internaat bij de school in de stad. Het “voorzieningenpakket” werd buiten de stad gerealiseerd, met als kern een nieuw schoolgebouw. Er was ook een nieuw internaat voorzien. Maar daar is het nooit van gekomen.
Internen en externen
Het internaat betekende niet alleen een verblijf voor leerlingen die ver(der) weg woonden. Het was één van de kernactiviteiten van het instituut.
“…………De interne leerlingen verbleven, buiten de vakanties, 24-7 op het College. Voor de schoolleiding impliceerde dat de zorg voor faciliteiten voor een zinvolle besteding van de uren dat geen lessen hoefden te worden gevolgd of huiswerk moest worden gemaakt. (Er werd) een groot pakket aan culturele en sportieve activiteiten aangeboden…………”
Maar trok soms ook een scheidslijn tussen de internen en de externen.
“……………De ontwikkeling en uitvoering is doorgaans in handen van verenigingen waarvan het bestuur uit leerlingen bestaat en waaraan een docent als moderator is toegevoegd. Hoewel de meeste culturele activiteiten in principe ook voor externe leerlingen toegankelijk waren bleek, vooral wanneer er kosten aan verbonden waren, de drempel voor leerlingen uit bescheiden milieus te hoog…………”
“……………..nagenoeg alle activiteiten (waren) ook toegankelijk voor externen. De mate waarvan daar gebruik van werd gemaakt was onder meer afhankelijk van interesse, geld en afstand. Voor de zogenaamde buitenexternen, de jongens uit de omliggende dorpen en kerkdorpen bleek het vaak bezwaarlijk om ’s avonds weer naar het College te gaan om aan een of andere activiteit deel te nemen. Voor leerlingen waarvan de ouders het toch niet al te breed hadden, was de drempel om deel te nemen aan activiteiten waaraan kosten waren verbonden, vaak te hoog. Wanneer je, zoals ik, uit een omgeving komt waar de meeste jongens naar het lager beroepsonderwijs gaan en Mulo zowat het hoogst bereikbare is, dan leef je in twee werelden en is je interesse in wat het College aan culturele en vormende activiteiten te bieden heeft sowieso een stuk lager……………….”
“…………….Het is overigens niet zo dat de leiding van het College dat maar als een gegeven aannam. Er werden echt wel pogingen gedaan om ook de externe leerlingen erbij te betrekken. Zo werden faciliteiten als de gymzaal, de sportvelden en het zwembad buiten de lesuren opengesteld om daar te recreëren. In 1958 stuurde de nieuwe directeur Coenen een brief naar de ouders over het (regelmatig) bijwonen door externe leerlingen van de in de College kapel gelezen missen. Het bijwonen daarvan werd overigens niet verplicht gesteld.....”
Een gevoel of een feit. Voor internen en externen was de tijd op het Bisschoppelijk College niet altijd hetzelfde.
“………………Hoewel de leiding echt haar best deed om de groepen te integreren bleven het naar mijn indruk gescheiden werelden, de internen en de externen……….”
Priester- en lekenleraren
Dat verschil manifesteerde zich niet alleen bij de activiteiten buiten de lessen. Het werd ook in bredere zin gevoeld in de omgang met de leerlingen.
“……………Internen en externen dat waren twee werelden apart, althans zo werd dat door veel leerlingen ervaren. Allereerst betrof dit de behandeling door de priesterleraren. Velen hadden de indruk dat de internen bij de priesterleraren een streepje voor hadden en misschien was dat ook wel zo. Sommigen hadden de indruk dat dit te maken had met de (financiële) status van de ouders van internen. Niet onbelangrijk wanneer je bezig bent met geldverslindende projecten (1) . Natuurlijk kwamen de internen uit gezinnen die, qua sociale ranking behoorden tot de hogere echelons……”
(1) Jan doelt hier op de ambitie van het Bisschoppelijk College om, bij de school, een omvangrijke campus te realiseren.
Dat werd nog versterkt door het verschil in maatschappelijk aanzien tussen priester- en lekenleraren. Wel, met als keerzijde de grote, soms eenzijdige, verbondenheid van priesterleraren aan het instituut.
“…………Aan dat grotere aanzien van de priesterleraren hing wel een prijskaartje. Het instituut nam een grote hap uit het riante lerarensalaris en dat was niet alleen een vergoeding voor kost en inwoning maar diende ook als financieringsbron voor de prestige projecten van provisor Nabben. (1) Het verzorgen van lessen was niet de enige besogne van de priesterleraren, een aantal combineerde dat met managementfuncties zoals directeur, onderdirecteur, provisor, internen prefect en externenprefect. Daar kwam nog bij dat ze ingeschakeld werden als moderator van een van de vele leerlingenverenigingen. Kortom heel veel werk voor het kleine beetje salaris dat ze in handen kregen……….”
(1) Provisor Nabben was de grote aanjager van de ambities van het Bisschoppelijk College.
De vorderingen en de begeleiding
De internen maakten hun huiswerk in een studiezaal. Dat was verplicht. Ook voor de externen was er een studiezaal. Niet verplicht, maar soms werd het gezien als een oplossing als de vorderingen bij een vak achterbleven.
“………………..Ondanks mijn slecht cijfer voor algebra ging ik over naar 2 hbs. Maar er moest iets aan mijn inzet gedaan worden. Op advies van externenprefect Janssen (Joske) moest ik op avondstudie, dat hield in dat ik mijn huiswerk op school, in de externenstudiezaal moest maken. Of het onder toezicht maken van huiswerk veel uitmaakte voor mijn schoolprestaties weet ik niet, want ook op 2 hbs waren mijn resultaten voor wiskunde onder de maat………………. “
Van alle tijden: het rapport en de conclusies die eruit getrokken worden. Die conclusies waren in feite beslissingen van de docenten die bindend waren.
“…………………..De onderbouw van de hbs leverde verder geen al te grote problemen op; wel was het iedere keer weer spannend wanneer de postbode het schoolrapport bestelde. Ik stond van tevoren op de uitkijk om het rapport te onderscheppen om alvast mijn woordje klaar te hebben wanneer mijn ouders het onder ogen zouden krijgen………… “
“………………En toen zat 3 hbs erop; de klassenleraar zou elke leerling apart vertellen of hij over was naar de bovenbouw en of het hbs a of hbs b zou worden. Ik was over, maar, zoals te verwachten viel, werd het voor mij hbs a, maar met een taak voor Duits. Wat ik daarvoor moest doen werd niet duidelijk gemaakt met als gevolg dat ik niets deed………………”
De bovenbouw
De HBS is later, in de Mammoetwet, overgegaan in de HAVO, met de uitdrukkelijke bedoeling om er een algemeen vormende vooropleiding van te maken voor het HBO. Zeker geen eindstation. Net zoals voor de MAVO en het VBO als voorbereiding voor het MBO. Toen vormden die richtingen vaker eindonderwijs.
Het verschil tussen de A- en de B-richting werd toen overigens ook al nog al eens als een statusverschil ervaren. Je kon iets niet, of was daar niet zo goed in, en dus werd het A.
“………..Terugkijkend denk ik dat het vakkenpakket voor de A-variant van de hbs sterk gericht was op een spoedige intreding in het arbeidsproces en niet zozeer op een vervolgstudie, denk maar aan het zware accent op handelswetenschappen en zelfs bij het talenonderwijs lag de nadruk op praktische vaardigheden zoals het vertalen vanuit een vreemde taal in het Nederlands en het voeren van handelscorrespondentie. We werden geacht enige notie te hebben van warenkennis, daarom kregen we ook scheikunde, door de B-mensen spottend scheikunde voor de huisvrouw genoemd. Het werd niet door scheikundeleraar dr. Colenbrander gegeven, maar door apotheker Kneepkens……”
De vorming
Op de bovenbouw worden de leerlingen gaandeweg anders aangesproken en meer als toekomstige volwassenen benaderd. Soms door gewoontes en gedrag van volwassenen toe te staan, zoals bijvoorbeeld roken.
“……………..Een andere bijzondere gebeurtenis die zich dat schooljaar voordeed was dat ik mocht roken. Thuis gold de regel dat je pas na je zestiende mocht roken en dan per week een pakje sigaretten mocht nemen uit de glazen vitrinekast in de winkel. Het uitdelen van sigaretten gaf je status binnen een groep, dacht je, maar het enige resultaat was dat je snel door je wekelijkse rantsoen heen was…………..”
Soms doordat ze in de school iets anders mochten en/of kregen; een beetje een statusverhoging.
“…………Wat ik wel leuk vond was dat leerlingen in de bovenbouw voor de avondstudie in de grote internenstudiezaal werden geplaatst, niet meer aan een tafeltje maar aan een soort bureautje met een boekenplankje…………”
Maar nooit zonder de veronderstelde groei naar een volwassen geloof volgens de katholieke leer. In haar beleid en communicatie naar de leerlingen en de ouders toe vroeg de school uitdrukkelijk aandacht voor de bijbehorende vorming. Door te wijzen op kerkbezoek en extra activiteiten aan te bieden, zoals bijvoorbeeld lezingen in de vorm van wat men toen overwegingen noemde.
“……………..Het al in 1958 door de nieuwe directeur Coenen in een brief aangekondigde beleid om meer in te zetten op de vorming van de leerlingen had ook gevolgen voor de externen.
Zo werden er in de aanloop naar de vastentijd in de kapel overwegingen verzorgd door externe sprekers. Een daarvan zal me altijd bijblijven, kapelaan Hendriks, door zijn parochianen uit Keent voorzien van de bijnaam ‘Lange Sjeng’.. Met zijn weidse gebaren en luide stem maakte hij indruk op ons studentjes. Toen we eind 1959 naar Keent verhuisden kwam ik hem weer tegen. Onze slager Giessen zei tegen mijn moeder over kapelaan Hendriks: ‘Dae Lange Sjeng dèt zooj unne gooie zeen um beej mich inne balkebrei te reure……….”
Een bijzondere plaats werd ingenomen door retraites. De leerlingen gingen in klassen- en jaarverband naar een klooster of een andere locatie gerund door geestelijken, veelal Jezuïeten.
“………………Een tweede initiatief van de leiding was om de leerlingen van het voorlaatste jaar van de hbs en het gymnasium naar een retraite te sturen. Deze werd in Heeze gegeven door Jezuïeten op de plek waar nu Kempenhagen is gevestigd. Je moest daar naar toe fietsen en er werd tussen de middag een lunch geserveerd. Voor mij, zoals ze dat nu noemen, best een dingetje. Ik kon niet zo goed met mes en vork overweg en was bang dat mijn gestuntel zou opvallen……………”
Daarbij leek het aanvankelijk sterker gevoelde verschil tussen internen en externen wat te vervagen. De leerlingen deden buiten de lessen meer samen. En de wereld buiten de school kwam met het ouder worden van de leerlingen op een andere manier binnen.
“……………..Een ander actiepunt uit het nieuwe beleid was het in de vrije tijd gebruik mogen maken van de sportfaciliteiten. Ik heb heel wat tijd versleten op het voetbalveld van het College, maar wat ik het allermooiste vond was dat wij in de zomer, na afloop van de avondstudie gebruik mochten maken van het zwembad van De Lichtenberg. Er werd moderne muziek gedraaid en je mocht voetballen op het grasveld……….”
Maar wel altijd vanuit de katholieke en kerkelijke visie op de maatschappij.
“…………De vorming tot een degelijke katholieke jongen stond bij de schoolleiding. hoog in het vaandel. Het godsdienstonderwijs, dat steeds meer het karakter kreeg van algemene vorming, werd in de vijfde gegeven door meneer Brentjens, een in onze ogen erg moderne priesterleraar. Het werd niet klassikaal gegeven maar in de informele setting van het klasje, het tot een leerlingensociëteit voor de hoogste klassen omgebouwde tekenlokaal. Uiteraard was daarbij het gezin de hoeksteen van de samenleving, de man kostwinnaar en zorgde de vrouw voor de huishouding.
Voor de aanstaande schoolverlaters moest worden voorzien in een verantwoorde sexuele voorlichting en die werd op een doordeweekse avond (voor ons 17 en 18-jarigen in het toenmalige hotel Juliana gegeven door dokter Lohman, de internist van het St. Jans Gasthuis). Een paar steekwoorden: alleen binnen het huwelijk, respect, voorzichtig en indien nodig vaseline gebruiken. Wat een gedoe!
Bij het respectvol omgaan met meisjes hoorde hoffelijkheid én goed kunnen dansen. Ook daar zorgde de school voor. Het in samenwerking met de zusters Ursulinen aanbieden van een danscursus, die door mevr. Jeanne Roos uit Venlo bij Zaal Lenders werd gegeven. Hieraan mochten jongens van het College en meisjes van de MMS en ULO deelnemen. Kennelijk werden de meisjes van de Huishoudschool daarvoor te min geacht.
Sluitstuk van de bemoeienis van de school met de vorming van de leerlingen van de eindexamenklassen was de meerdaagse retraite bij Manresa, een Jezuïtenklooster in Venlo…….”
En dan het examen.
“…………Het schooljaar vorderde en de schriftelijke examens kwamen in zicht. Je kreeg daar geen uitslagen van te horen. Een paar weken daarna waren de mondelinge examens. We werden nog een paar dagen in het ongewisse gelaten en ik was doodnerveus…………”
En dan de uitslag: tweede van zijn jaar, met een 9 voor Frans.